Ga naar de inhoud

WAT is een taalontwikkelingsstoornis?

Volgens internationaal wetenschappelijk onderzoek (Tomblin e.a. 1997) komt TOS voor bij vijf tot zeven procent van alle schoolgaande kinderen. Dat betekent dat er in iedere schoolklas minstens één, maar vaker twee kinderen met een TOS zitten.

Toch zijn er nog veel leerkrachten die nog nooit een kind met een TOS in de klas hebben gehad. Er zijn scholen die aangeven geen leerlingen met TOS op de school te hebben en er zijn zelfs scholen die nog nooit van een TOS hebben gehoord. Even ter vergelijking, autisme komt bij één procent van de populatie voor (Bishop 2010) en ADHD bij vijf procent (Bishop 2010).

Wat is een taalontwikkelingsstoornis?

Dat is een belangrijke vraag waar wetenschappers nog steeds geen eenduidig antwoord op hebben. Men is het er wel over eens dat TOS een neurocognitieve ontwikkelingsstoornis is. Dat wil zeggen dat taal in de hersenen minder goed wordt verwerkt.

In mijn boek Vechten voor mijn kind met een TOS, schrijf ik dat kinderen met een TOS moeite hebben met het verwerven, ontvangen, verwerken en/of het produceren van taal dat niet vanuit een andere diagnose kan worden verklaard. Hieruit blijkt dat het leren van taal, het begrijpen van taal en het gebruiken en uitspreken van taal, problemen geven. 

Klanken, woorden, zinnen, verhaal

Taal bestaat uit verschillende onderdelen, namelijk klanken die samen woorden vormen, de woorden vormen samen zinnen en de zinnen vormen samen een verhaal. Kinderen met TOS kunnen op al deze verschillende onderdelen moeite hebben met het leren, verwerken en produceren.

Als de taalproblemen vooral te maken hebben met het herkennen en maken van klanken, spreken we van een fonologisch probleem. Kinderen met fonologische problemen herkennen afzonderlijke klanken niet, laten klanken weg, draaien vaak klanken in een woord om of kunnen bepaalde klanken niet uitspreken. Als er problemen zijn met het aansturen van de mond om de klanken te maken spreken we van verbale dyspraxie.

Bevinden de problemen zich vooral op het vlak van leren en onthouden van nieuwe woorden dan spreken we van een kleine woordenschat. Als de problemen liggen op het vlak van het herinneren en oproepen van woorden, spreken we van woordvindproblemen of dysfasie. Kinderen met een kleine woordenschat spreken vaak eenvoudig en kinderen met woordvindproblemen lopen vaak vast op een enkel woord, zeggen vaak uh en omschrijven vaak de woorden terwijl ze die woorden wel kennen.

Bevinden de problemen zich vooral op het vlak van zinnen maken, dan spreken we van grammaticale problemen. Kinderen met grammaticale problemen maken vaak kromme zinnen en hebben ook moeite met het begrijpen van zinnen.

Bevinden de problemen zich vooral op verhaalniveau dan zien we dat kinderen met TOS moeite hebben om een verhaal te begrijpen: het gaat te snel, er worden te veel moeilijke woorden gebruikt en de verbanden in het verhaal worden niet begrepen. Vertelt het kind zelf een verhaal, dan wordt de volgorde van een verhaal niet aangehouden, hoofd- en bijzaken worden niet duidelijk en er wordt geen rekening gehouden met het niveau of de voorkennis van de luisteraar. In het laatste geval spreken we dan van pragmatische problemen, het aanpassen van je verhaal aan de luisteraar.

Uit bovenstaande wordt duidelijk dat TOS een grote verscheidenheid van taalgerelateerde problemen omvat. Kinderen met een TOS kunnen een van deze problemen hebben of een combinatie van meerdere problemen. Ook de ernst van de problemen kan variëren. 

Een TOS kan grote gevolgen hebben voor zowel de cognitieve als de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Daarom is het heel belangrijk dat een TOS vroegtijdig wordt gesignaleerd en behandeld.

TOS of TOA?

Een taalontwikkelingsstoornis is iets anders dan een taalontwikkelingsachterstand (TOA). Een taalachterstand wordt veroorzaakt doordat een kind een tekort heeft aan taalaanbod. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij tweetalige kinderen. Thuis wordt de moedertaal gesproken. Op school kan dan blijken dat het kind een achterstand heeft in de Nederlandse taal, omdat het kind te kort de Nederlandse taal aangeboden heeft gekregen thuis. 

Tweetalige kinderen kunnen ook een taalontwikkelingsstoornis hebben. Dan komt het taalprobleem zowel in de Nederlandse taal als in de moedertaal voor. Om dit te kunnen constateren of uit te sluiten zijn er speciale logopedische testen ontwikkeld.